STEVEN VAN DER HAGHEN
(1563-1624)
werd geboren in Amersfoort,
eeuwige tweede stad van de provincie Utrecht, dicht bij de grens met Gelre, waar de familie van Stevens moeder, de Van Surckesteins, noch steeds hun stamhove bezaten tussen Amersfoort en
Barneveld.
Zijn vader was een koopman uit
Brugge en keerde met zijn vrouw Maria daar naar terug, Steven tot zijn 10de
achterlatend bij de familie Surckestein in Amersfoort. Dan voegt deze zich bij zijn ouders te Brugge die hem in
de leer doen bij ooms te Yperen en Kortrijk. Na een jaar besluit hij - aanvankelijk zonder
toestemming- naar Zuid Spanje te gaan, waar hij o.m. in Cadix getuige is van
vertrek en terugkomst van de rampzalige Portugese expeditie naar Marocco (zomer
1578).
Winter 1578/79 brengt hij door in
Amersfoort waarna hij vertrekt voor Spaans Italie. Het laatste jaar van
zijn 3-jarig verblijf aldaar dient hij de onderkoning van Napels - de broer van Louis
de Requensens, kortstondig opvolger van de beruchte Alva in de Nederlanden- met wie hij naar Spanje terugkeert.
Op zijn 21ste reist hij
naar de Nederlanden terug en verblijft afwisselend in Amersfoort en in Yperen,
waar zijn vader dan woont, tot hij een jaar later in Calais met een schipper uit Hoorn in
aanraking komt die met een aantal kooplieden de handel op Oost-Spanje wil
beginnen. De erfenis van zijn inmiddels overleden moeder stelt hem in staat zelf
ook deel te nemen in de Hoornse onderneming en tot zijn 30ste gaat
hij hiermee door, ondanks tegenslagen zoals het beroven en in brand steken van zijn volgeladen schip
door de beroemde Engelse kaper Francis Drake op de rede van Cadix en het steeds
aanwezige gevaar van in beslagname van schip of lading, afhankelijk van de ijver
van de plaatselijke Spaanse gouverneur.
Na een aantal jaren binnenlandse handel, Steven is inmiddels van Amsterdam, waar
hij op 5 augustus 1589 in ondertrouw ging, naar Utrecht verhuisd, maakt hij als
"comys" een reis met twee schepen naar Guinea oftewel West-Afrika (zomer 1597 - lente 1598) voor
een groep Amsterdamse kooplieden (met name Jan Jansz Carel) waarvoor hij sinds zijn trouwen werkt en
die hem een jaar later als admiraal aanstellen over een vloot van drie schepen naar Oost Indie
voor rekening van de Compagnie van Verre, een van de voor-compagnieen die in 1602 in de de VOC opgaat.
Op Ambon ontmoet hij voor het
eerst capitein Hytto, leider der "Moren", die zijn steun vraagt tegen de
Portugezen.
Op 18 december 1603 vaart Steven opnieuw uit naar de
oost, nu als admiraal van de eerste VOC vloot met 12 schepen, valt onderweg Portugese nederzettingen aan op de oostkust van Afrika,
sluit een verbond tegen de Portugezen met de Samorijn te Calicut,"keizer van Malabar", verovert het Portugese fort
op Ambon, terwijl zijn vice-admiraal Cornelis Bastiaans als bondgenoot van de
sultan van Ternate op Tidore de Portugezen verjaagt.
Een vredesverdrag op Banda en tegelijkertijd een
poging om een eind te maken aan de onophoudelijke twisten tussen de
verschillende dorpen lijken de ambities te verwezelijken van de republiek der
Nederlanden : openbreking van de Spaans-Portugese handelsmonopolies en
bescherming der lokale vorsten tegen de gemeenschappelijke
Spaans-Portugese vijand in ruil voor exclusieve levering van
specerijen.
Volgt een periode van 7 jaar waarvan we alleen weten dat hij een slepend salarisgeschil met de VOC heeft, waaraan uiteindelijk in 1611
de Staten Generaal te pas komen en waarvoor een kompromis gevonden wordt tijdens de salarisonderhandelingen voor een
nieuwe VOC-aanstelling. Dank zij dit geschil beschikken we thans over unieke informatie zoals zijn herinneringen aan de
beginperiode van de zgn. Straatvaart, hoogstwaarschijnlijk verteld aan en opgetekend door zijn advocaat, de bekende Utrechter
Arn. van Buchel en pas in 1883 gepubliceert in een tijdschrift voor historici onder de titel "Steven van der Haghen's Avonturen".
Als Steven eind 1614 als admiraal
en 1ste raad van Indie voor de derde maal in Indie aankomt, blijkt er
geen sprake te zijn van een pax neerlandica. De VOC bezit formeel als gebied nog steeds
slechts de helft van Ambon (325 km2, nog geen twee maal Texel). Sinds eind 1610 is er een ambulante
gouverneur generaal (de Amersfoorter Pieter Both), maar pas in 1619 - kort na het aantreden
van Coen- kiest de G.G. zijn vaste standplaats in Jacatra/Batavia . Een tiental forten, hoofdzakelijk in
de huidige Molukken, beschermen in theorie de inheemse vorsten en hoofden tegen de
Spaanjaarden en Portugesen, maar worden steeds meer - naarmate de dreiging der
Iberische vijanden afneemt- als dwangforten beschouwd, steunpunten om
concurenten van de VOC te weren. Dat zijn steeds meer de Engelsen die evenmin het monopolie
van de VOC erkennen als de Nederlanders die der Portugezen en steeds meer schepen
naar de indonesiese wateren zenden. Met name in de Banda archipel en klein
Ceram zoekt een deel van de inwoners hun steun om niet voor hun handel
totaal afhankelijk te zijn van de VOC.
De exclusieve levering van specerijen aan de
VOC komt steeds meer in gedrang door sluiphandel en het feit dat de handel met de VOC
soldaten de inwoners een alternatieve bron van inkomsten oplevert en zodoende minder kruidnagelen.geoogst wordt.
vulkaaneiland Makian, eiland waar oorspronkelijk de
kruidnagelen vandaan zouden komen, oppervlakte 57 km2
Alhoewel Van der Haghen zich
volledig keert tegen de smokkelhandel, is hij geen voorstander om met geweld
alle niet-europeese kooplieden te weren die vanouds rijst, sago, kleden en
andere eerste levensbehoeftes aanvoeren in ruil voor specerijen of geld.
De situatie op Ambon is in 1615
danig uit de hand gelopen, met openlijke ongehoorzaamheid van enkele
christelijke dorpen en weigering van capitein Hytto om nog een voet in het
kasteel te zetten zolang de ddor hem gewraakte gouverneur daar nog zit.
Van der Haghen, die Ambon blijkens
de toon van zijn brieven noch steeds als 'zijn' eiland beschouwd, neemt het
gouverneurschap over, herstelt de vertrouwensband met capitein Hytto en werkt
nauw met hem samen om de oorzaken van de 'muiterij' weg te nemen.
Gesterkt door deze ervaring wijst
Van der Haghen de heren XVII erop dat er enerzijds geen enkele rechtsbasis is
voor het weren van de niet-europese handelaren en anderzijds een te strenge
naleving van die uitsluiting ekonomies zo nadelig voor de inwoners is dat ze
nog slechter af zijn dan onder de Portugesen, hetgeen volgens hem tot oorlog met de VOC zal leiden.
Hoewel de meerderheid van de
raad van Indie en met name G.G. Laurens Reael dezelfde opvattingen huldigt, steunen de heren XVII direkteur
Coen, onvermoeid voorstander van een strikte naleving van de verworven monopolies alsmede de weringvan alle
andere handelaren, met als argument dat het anders onmogelijk is de zware kosten van de forten te
dragen. Coen wordt als opvolger van Reael benoemd.
Winter 1617/18 geeft een voorproef
van de gespannen situatie: de ontdekking van een geraamde aanslag der
Ternatanen, "grote vrunden ons naer wij dachten" om alle soldaten op de forten
te vermoorden. Daarnaast een overval op een VOC loge in Banda waarbij de plaatselijke
gouverneur vermoord wordt en een aantal andere Nederlanders gevangen genomen worden.
Aan het eind van zijn brief met een beschrijving van de daaropvolgende VOC strafexpeditie op Banda zet Van de Haghen
een aantal gebeurtenissen op een rij die de vijandigheid der Bandanesen zouden kunnen verklaren. (zie v.d. Haghen's
brief van 10 juni 1618, ara VOC 1067-1068a, folio 251r, 3de par. e.v.)
Het verschil in optreden met zijn
'kollega' Coen is markant die op dat moment in een brief aan de Heren XVII al de totale uitroeing van de bevolking
op Poule Ron heeft aanbevolen. (brief Coen dd 22 aug. 1617, Colenbrander p.259)
Tekenend voor de gespannen relatie
tussen G.G. Reael en Coen is het feit dat als de laatste begin 1619 in de Molukken
versterking komt zoeken tegen de Javaanse en Engelse belegeraars van het pas gebouwde (illegale) fort te Jacatra, er
3 maal een boot naar G.G. Reael gestuurd moet worden voordat deze hem te hulp komt! Coen bagetaliseert dit voorval later in
zijn lange relaas van de gebeurtenissen (brief van 5 aug. 1619) en vermeld kort dat "de Heere Generael Reael ende Admirael Verhagen
op Mackjan sieck lagen".
Van der Haghen assisteert de eindelijk officieel geinstalleerde G.G. Coen
(zijn aanstellingsbrief vanuit Nederland was al in april 1618 gearriveerd!) met de ontzetting van Jacatra en keert in
october 1619 naar het vaderland terug. Voor Bantam gekomen ziet hij door de verrekijker
de hoofden van enkele Nederlanders op staken staan op de markt.
Eind Juni 1620 arriveert hij in Hellevoetsluis en datzelfde jaar koopt hij een huis, Bleijestein geheten, met hoeve
en boomgaard even buiten Utrecht, waar hij op 25 juli 1624 sterft tijdens een pestepidemie.
Zijn zoon Cornelis, advocaat en
brouwer (!), overleed reeds enkele maanden voor hem. Kleinzoon Steven II (1622 - 1677), eveneens advokaat,
trouwt eerst een nicht van G.G. Laurens Reael, tien jaar later een Van Beuningen. Hij vestigt zich in Amsterdam
en verwerft zich als secretaris van een weeshuis een vast inkomen zoals velen van de
nieuwe oligarchie die de risiko's
van de handel mijden, wat als een van de oorzaken voor het eind van de gouden eeuw
aangemerkt wordt. In april 1676 wordt Steven II "gedeporteert en gebannen volgens
vonnis van schepen over eenige ontrouw" en verdwijnt de familie voor lange tijd uit de hoofdstad.

satellietbeeld van Ambon met links Z.W. Seram, door Spot-5 dd. 27 nov.2003
Vansprekend dient iedereen "Steven van der Haghen (1563-1624)" te lezen, de bijdrage van mevr. prof. Meilinck-Roelfsz aan
het boek "Vier eeuwen varen: kapiteins, kapers, kooplieden en geleerden", red. Akveld, e.a., 1973
De overname van deze tekst, of gedeeltes daarvan, wordt van harte toegejuigd, mits met bronvermelding.
Deze pagina is voor het laatst bijgewerkt op 28 december 2003 : satellietbeeld van Ambon ipv kaart van Makian uit "De Bry 1592"